#Artikelen

15.02.2023

Interview Madeleine van Lennep

De afgelopen tien jaar heeft BNO-directeur Madeleine zich met veel liefde en energie voor onze beroepsgroep ingezet. Gert Staal interviewde haar voor het Dd Yearbook.


Tekst door Gert Staal | Fotograaf: Valentina Vos

Click here to read the English version.


Een gesprek met Madeleine van Lennep, sinds 2013 directeur van de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO), gaat niet zonder voorbereiding. Dat geldt voor de interviewer die al enkele weken tevoren een stevig pakket inleesmateriaal heeft ontvangen. En voor de geïnterviewde. Wanneer we elkaar in het kantoor van de BNO ontmoeten, ligt er een notitie naast haar waterglas. Met de kleurenprinter zijn bepaalde passages gemarkeerd. Je huiswerk doen is het halve werk, zal ze later beklemtonen. “Het is domweg een kwestie van professionaliteit. En daarnaast hou je zo de regie.”

 

Het bewijs wordt in de volgende uren overtuigend geleverd. Het interview volgt veelal de lijnen die zij wil aanbrengen. Haar naderend vertrek bij de beroepsorganisatie – ze wordt volgend jaar 67 en vindt dat “een goed moment” – is voor Van Lennep allerminst reden om nu al de teugels te laten vieren. Aimabel maar beslist zet zij haar eigen afscheidsinterview in de steigers. Zoals ze decennialang gewend is geweest te opereren in diverse functies in de wereld van cultuur, beleid en erfgoed, van de Raad voor Cultuur tot het Mondriaan Fonds.

Vooraf weten welke resultaten je wil en kan behalen. Hoe je een groeiend netwerk koestert en op de juiste momenten met de passende argumentatie weet te activeren. Het heeft de BNO gedurende de tien jaar van haar directeurschap strategisch sterker, zichtbaarder en effectiever gemaakt. Of, zoals zij het zelf formuleert: “Ik laat de BNO binnenkort goed achter: stevig, dynamisch en wakker.”


Hoe zou je de huidige positie van de beroepsorganisatie karakteriseren?

“We hebben onze pijlers: de BNO komt op voor de belangen van de beroepsgroep. We ondersteunen de leden met informatie, inspiratie en deskundig advies, verbinden hen met elkaar en met andere professionals. En we representeren het vak in de buitenwereld. Hoe we dat doen, verschilt per situatie en tijdsgewricht. En per doelgroep en ambitie. Ik ben er trots op te kunnen zeggen dat we dingen nooit doen omdat we ze nu eenmaal altijd deden. Als een instrument niet meer werkt, laten we het los en komt er iets nieuws.

Je kunt van twee snelheden spreken. Enerzijds is er de doorlopende oriëntatie op de belangen van de vakgemeenschap. Die staat voorop en is weinig tijdgebonden. Daarnaast moeten we een agenda ontwikkelen die inspeelt op wat er nu om ons heen gebeurt en hoe wij daar als organisatie over denken. Wat heeft het collectief nodig, en hoe ondersteunen we de actuele verlangens van de individuele bureaus en ontwerpers? De organisatie zelf doet dat.

Maar ik denk ook aan ons uitgebreide aanbod qua educatie en het mentornetwerk waarin leden kunnen sparren met andere aangesloten ontwerpers. Zo zetten we het menselijk kapitaal van de vereniging op een informele en voor alle betrokkenen uiterst waardevolle manier in. De BNO verenigt vele praktijken, generaties, specialismen en gradaties van betrokkenheid. Om zo’n uiteenlopend gezelschap goed te kunnen bedienen, zijn onze instrumenten gemodelleerd naar de noden of vragen van specifieke subgroepen, en altijd volgens de stelregel: differentiëren!”


Even een stap terug. Na je vertrek bij het Mondriaan Fonds kwam deze functie op je pad. Wat trok je aan in de BNO?

“De aanlokkelijkheid zat voor mij allereerst in de mogelijkheid om een overstap te maken van het domein van de beeldende kunst naar ontwerp. Een vakgebied dat alomtegenwoordig is in de wereld, en in hoge mate relevant is voor hoe onze samenleving functioneert. Dat maakt de ontwerpwereld tot een spannend werkterrein. Fijn vond ik bovendien het verenigingskarakter van de BNO, een plek waar het draait om mensen en het principe ‘samen sterker’.

De derde overweging had te maken met de schaal van de organisatie: groot genoeg om van betekenis te kunnen zijn, maar met zo’n twaalf mensen nog steeds heel overzichtelijk. Ieder heeft een eigen werkgebied en ik hoef echt niet de hele tijd te controleren hoe mijn collega’s hun taken precies invullen. Onze juristen beslissen zelf hoe zij hun advisering aanpakken. Voor mij telt dat de adviesvragers uiteindelijk happy zijn met de ondersteuning die ze hebben ontvangen. Dat is waar je in mijn rol op stuurt.

Bij de BNO had ik het geluk dat mijn voorganger Rob Huisman met een vooruitziende blik alle ontwerpdisciplines had weten te verenigen. Daarnaast effende hij het pad voor de topsector en de oprichting van de Federatie Creatieve Industrie. Mede daarom wist ik bij mijn aantreden direct: de vereniging moet de komende jaren een evolutie ondergaan, geen revolutie.”



“Ik wist bij mijn aantreden direct: de vereniging moet de komende jaren een evolutie ondergaan, geen revolutie.”


Je spreekt over het vervullen van een ‘rol’. Beschrijft dat begrip de taakopvatting waarmee je de BNO leidt en vertegenwoordigt?

“Eerder noemde ik al drie overwegingen die me in deze baan aantrokken: het grote maatschappelijke belang van het vakgebied, de vereniging zelf en de maat van de organisatie. Het vierde aspect realiseerde ik me gaandeweg: deze positie is mij gegund omdat het een goede match was.

In al mijn functies heb ik verantwoordelijkheidsgevoel – je rol naar beste kunnen invullen – altijd weten te verbinden met plezier: work hard, play hard. Dat is mijn geluk geweest. En wat ik steeds meer ben gaan zien is dat je niet één, maar meerdere rollen naast elkaar kunt kiezen. Ik zie het ook als een spel, en het plezier heeft ervoor gezorgd dat ik keihard heb kunnen werken zonder overigens ooit een workaholic te worden.”


Hoe ziet dat er in de praktijk van de BNO uit?

“Binnen de organisatie help je mensen prioriteiten stellen. Ik denk bijvoorbeeld aan de communicatiecollega’s die regelmatig overspoeld worden met vragen van buitenaf. De grote lijnen bewaken, vertrouwen geven, geruststellen. Zodat zij verder kunnen. Dat is dankbaar en noodzakelijk werk maar het verlangt een bepaalde mindset.

Toen ik hier net begon schrokken collega’s nogal eens van mijn veeleisendheid en mijn gehamer op zorgvuldigheid en nuance. Vroeger omschreef ik mezelf als meer taakgericht dan mensgericht. Dat beeld heb ik hier geleidelijk bijgesteld. Ik herinner me de reactie van Rita van Hattum – adjunct-directeur, en mede door haar lange staat van dienst van enorme waarde voor de BNO – op een mailtje dat ik haar liet nalezen. Rita’s reactie was: ‘Perfecte mail Madeleine, maar d’r moet wel een bloemetje bij.’ Zulke momenten waren buitengewoon leerzaam.”


En in je contacten binnen de vereniging? Ik probeer me voor te stellen hoe je op een druilerige woensdagavond op pad gaat naar weer een bijeenkomst die door de leden van een lokale of regionale afdeling is georganiseerd…

“Je lijkt het niet te geloven, maar ik geniet van zulke bezoeken. Na zo’n avond bij een regioplatform, met presentaties van al dan niet aangesloten ontwerpers, sta ik totaal opgetild buiten. Je wordt altijd weer verrast. Eigenlijk is dat wat wij als organisatie permanent doen: luisteren naar wat leden bezighoudt, issues herkennen. En tegelijk de buitenwereld scannen op kansen en bedreigingen voor het vak.

In het functioneren van de BNO is vragen stellen én met vragen geconfronteerd worden heel belangrijk. Tijdens het pre-digitale tijdperk hadden leden de BNO vaak nodig voor allerlei praktische zaken die ze inmiddels eenvoudig zelf op internet denken te kunnen vinden. Daardoor zijn het werk en de organisatie behoorlijk veranderd. En we zijn veel sterker multidisciplinair gaan opereren,wetend dat vakgenoten elkaar vanuit hun uiteenlopende achtergronden kunnen informeren, inspireren en adviseren.”


Je luistert naar de leden, analyseert de omgeving waarin zij actief zijn, herkent misschien de problemen van de situatie. En dan?

“Het is verrijkend om telkens opnieuw mee te mogen kijken en luisteren op de plekken waar ontwerpers aan het werk zijn. Om met hen na te gaan of datgene wat ze nu doen ook werkelijk is wat ze willen blijven doen. Voor de BNO is het zaak in dergelijke ontmoetingen ‘haakjes’ te ontdekken zodat de ervaringen van dat ene bureau ook voor anderen van betekenis kunnen zijn. Dat is onderdeel van de terugkoppeling die op onze werkbezoeken volgt: wij zien onze leden, en de leden zien ons.

Kijk naar corona. Dat heeft de ontwerpsector natuurlijk niet onberoerd gelaten. Al heel vroeg zijn wij informatie gaan ophalen onder de leden, gewoon door ze te bellen. Wat zijn voor jullie de consequenties, de vooruitzichten? 


Later hebben we dit via enquêtes herhaald. In samenwerking met MKBNederland, Kunsten ’92 en de Taskforce Culturele en Creatieve Sector zijn de noden vervolgens met het nodige volume aan de Rijksoverheid voorgelegd. Met de vraag om specifieker beleid voor de sector. 

 

Door tijdig te reageren hadden wij onze zaken op een rij. Ontwerpers herkenden dat. Tegelijk opende de pandemie een ander perspectief. Of ze het leuk vonden of niet, veel ontwerpers zagen in de crisis een gelegenheid om eens stil te staan bij hun gangbare werkpraktijk. Is dit wel wat ik moet blijven doen? Sommigen omarmden de ‘luxe’ van het onderzoek of experiment. Of ze begonnen vrij werk te maken en ontdekten tot hun verbazing dat het als een tierelier liep, waarmee hun praktijk een ander accent kreeg. Ik zie het als onze taak om ook zulke veranderingen te registreren en te delen. Ophalen, aggregeren en adresseren; dat is wat we voortdurend doen!”


Zo’n voorbeeld illustreert hoe divers de BNO-gemeenschap is. Het kan niet eenvoudig zijn om die herkenbaar te vertegenwoordigen?

“Af en toe is er een klein stemmetje in mijn hoofd dat vraagt: Zijn we nou echt één community? Of eerder een community van communities? Je hebt leden die enorm gemotiveerd zijn om zoveel mogelijk te halen en te leren. En anderen die uit principe lid zijn. De fase van een carrière kan een rol spelen, of het verbrede spectrum van vooropleidingen dat inmiddels toegang tot het lidmaatschap geeft. Terwijl voor een enkeling helaas het aloude vooroordeel nog voortleeft dat je als ontwerper je autonomie zou opgeven wanneer je je bij een beroepsorganisatie aansluit.”


Aan jou de schone taak om alle kikkers in de kruiwagen te houden?

“Nee, zeker niet. Integendeel: die diversiteit is juist zo belangrijk en van deze tijd! Niet voor niets portretteerden we heel uiteenlopende rolmodellen in ons tijdschrift Dude, een afgewogen keuze van disciplines en praktijken. En ook in de nieuwe formule van Dd Magazine en het Dd Yearbook proberen we de volle breedte van het vak – van systeemdenker tot ambachtspersoon of activist – te koppelen aan de issues van deze tijd.

Hun individuele verhalen zijn nodig om het collectieve verhaal te verrijken en zo de uitoefening van het vak beter begrijpelijk te maken. Ik durf wel te beweren dat wij, zeker ten opzichte van de gesubsidieerde culturele infrastructuur, echt een solide Nederlands kennisinstituut zijn geworden.”



“Ten opzichte van de gesubsidieerde culturele infrastructuur, zijn we echt een solide Nederlands kennisinstituut geworden.”


Waar zie ik dat aan?

“In de afgelopen tien jaar zijn we veel zichtbaarder en eigentijdser geworden, mede dankzij ons communicatiebeleid. Mensen willen er weer bij horen. In het ontwerplandschap hebben we een krachtiger stem gekregen. In het beleid rond de creatieve industrie zijn we een integrale schakel. Dat komt ook tot uitdrukking in de samenwerking met het Platform ACCT, kort voor Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst.

Bij het gesprek over een ander, mij dierbaar onderwerp – de zorg om het behoud van ontwerparchieven – constateer ik dat onze stem wordt gerespecteerd. Eindelijk lijkt het traject dat in 2019 met Het Nieuwe Instituut is ingezet na de nodige druk tot resultaten te gaan leiden. En ons volgende Dd Yearbook presenteren we in het Stedelijk Museum Amsterdam, ook een relatie waar de afgelopen jaren bewust aan is gebouwd.”


Het fenomeen ‘creatieve industrie’, waar de BNO zich via allerlei gremia sterk mee heeft geassocieerd, lijkt voort te komen uit een nogal vernauwd perspectief op de ontwerpwereld als een voornamelijk economisch speelveld. Klopt dat?

“Zo’n interpretatie is mij veel te smal. Natuurlijk zijn ondernemerschapen financiële overleving een voorwaarde voor de instandhouding van ontwerppraktijken. Maar het lijkt me duidelijk dat het economisch domein een integraal onderdeel is van de samenleving. Als ontwerper wil je betekenis hebben voor de samenleving, impact hebben op de wereld. En dat omvat veel meer dan alleen een culturele insteek.

Ontwerp is overal actief: in de zorg, de openbare ruimte, het debat rond duurzaamheid, de communicatie et cetera. Een al te eenduidig cultureel perspectief dreigt de sector als een geïsoleerde gemeenschap voor te stellen en beperkt daarmee de beeldvorming rond het vak. Naar mijn idee heeft ontwerp een belangrijke bijdrage te leveren aan het bereiken van een noodzakelijk evenwicht tussen de drie P’s: people, planet en profit. Het groeiende besef dat we te maken hebben met een polycrisis leidt er inmiddels toe dat er op allerlei niveaus om creativiteit wordt geroepen, laatst nog in de Troonrede.”



“Als de staat van de wereld me soms zwaar valt, hoef ik alleen maar naar de jongste lichting ontwerpers te kijken die te vuur en te zwaard voor hun idealen strijdt.”


Met de Troonrede zijn we in het hier en nu, op de drempel van je naderend afscheid. Hoe zou je de actuele stand van het vakgebied omschrijven?

“We zitten midden in een periode van fundamentele verandering. Het fenomeen Dutch design, op de kaart gezet door de generatie Wim Crouwel en Friso Kramer en in de jaren ’90 door Droog Design van een nieuwe inhoud voorzien, moet vandaag in de context van de polycrisis een totaal andere invulling krijgen. De sector heeft en ervaart meer urgentie. Er moet sneller worden geleverd. De franje van eerdere tijden is er echt wel vanaf.

Wat heel duidelijk is geworden, zowel binnen het vakgebied als daarbuiten, is de noodzaak van teamwerk in en tussen disciplines. Vakmanschap dient gepaard te gaan met uitstekende ondernemende én sociale kwaliteiten. Wij bouwden daaraan bij de fantastische groep ontwerpers die de afgelopen tien jaar deelnam aan ons programma Driving Dutch Design. Bij die groep merk je ook hoe belangrijk de zogenoemde soft skills zijn geworden voor een succesvolle ontwerppraktijk.”


Stemt het je optimistisch over de bijdrage van ontwerp aan de samenleving?

“Ik benijd de politici niet die momenteel een weg moeten vinden in de stapeling van grote opgaven. En tegelijk: de mens zou de mens niet zijn als hij die knoop van Houdini niet zou weten te ontwarren. De veronderstelling dat ontwerpers eigenhandig met oplossingen komen is mij te kort door de bocht. Maar met hun bijdragen kunnen zij zich beslist verdienstelijk maken bij het benaderen van grote en kleinere vraagstukken.

Daarom geloof ik onverkort in de toekomst van het vak en de vereniging. Als de staat van de wereld me soms zwaar valt, hoef ik alleen maar naar de jongste lichting ontwerpers te kijken die te vuur en te zwaard voor hun idealen strijdt. Net als de generaties voor hen willen ze impact hebben, met mooi en betekenisvol werk.”


Dit interview is ook te lezen in Dd Yearbook '22. Dd Yearbook wordt kosteloos verspreid onder ontwerpers en bureaus die zijn aangesloten bij de BNO. Niet-leden kunnen het boek hier bestellen voor 29,95 euro (incl. verzendkosten, factuur en BTW).